Nieuw-Namen

Nieuw-Namen is de enige plaats in Nederland waar bovenplioceense afzettingen van de Formatie van Oosterhout aan de oppervlakte komen. Die zijn ontsloten in de Meester van der Heijdengroeve. De afzettingen werden oorspronkelijk gevormd op het strand van een ondiepe zee en daarna door erosie van het omliggende landschap ‘uitgeprepareerd’ in de vorm van een lage getuigenheuvel. Die heuvel wordt nu langs alle kanten omringd door de veel jongere zeeklei van de Scheldepolders die lager liggen. Op de heuvel ligt het dorp Nieuw-Namen en het aangrenzende Kieldrecht. 

51.29199889886, 4.1616776316147

Geologische kaart

Ontstaan van het landschap

De Meester Van der Heijdengroeve ligt ongeveer op het hoogste punt van Nieuw-Namen. De belangrijkste in de groeve zichtbare afzettingen zijn schelphoudend zand dat in Nederland Formatie van Oosterhout (plioceen) heet en in België Formatie van Lillo. Opvallend element in de groeve is het roestbruine zand bovenin en het geel gelaagde zand onderin, met daarin harde ijzerzandsteenbanken die uit de wand steken. De twee zandlagen worden gescheiden door een dikke laag door kalk aaneengeklitte schelpfragmenten (schelpenbreccie). Er is dus een duidelijke tweedeling: onderin zand dat afgezet werd in het warme plioceen, daarboven dekzand dat de wind in de ijstijd over het landschap blies. Tussen die twee zit een groot hiaat van zo’n drie miljoen jaar. 

Neogeen

In het paleogeen en het neogeen waren Nederland en Laag- en Midden-België grotendeels bedekt door een ondiepe zee, waarin vooral zand en klei afgezet werd. Tegen het einde van het neogeen trok de zee zich langzaam terug. Op een strand van die zee werd rond drie miljoen jaar geleden het schelphoudende zand van Nieuw-Namen afgezet. Waarschijnlijk stopte de afzetting van dat zand daarmee niet, en is er boven op de afzettingen die in de groeve te zien zijn nog tientallen meter vergelijkbaar schelpzand afgezet. Door latere erosie van die afzettingen in het pleistoceen zijn uit dat pakket de schelpen overgebleven die nu geconcentreerd zijn in de dunne laag schelpenbreccie. 

Pleistocene riviererosie

Na het definitieve verdwijnen van de zee uit het gebied hebben noordwaarts stromende rivieren uit het Scheldebekken de laatste miljoen jaar het landoppervlak met minstens 10 tot 20 meter verlaagd. Doordat de tussenliggende afzettingen ontbreken, is het onmogelijk de landschapsevolutie in die periode in detail te reconstrueren. Alleen de grote lijnen zijn bekend. Mogelijk zijn in die lange tussentijd de ijzerzandsteenbanken gevormd door ijzerverklitting van het zand. Dat de heuvel van Nieuw-Namen bewaard bleef, heeft wellicht ook te maken met die harde en meer weerstand biedende ijzerzandsteenlagen. 

De laatste ijstijd

In de laatste ijstijd (het weichselien) was het gebied van Nieuw-Namen een toendra waar in de koudste fasen alleen maar gras, mos en dwergstruiken groeiden. De bodem was helemaal of gedeeltelijk bevroren. De wind blies over het bijna onbeschermde land en zette een dunne laag dekzand af als een deken over het landschap. Met de verbetering van het klimaat en de uitbreiding van de vegetatie in het begin van het holoceen, ongeveer 12.000 jaar geleden, eindigde de erosiefase van de laatste ijstijd. De zeespiegelstijging door het afsmelten van de grote landijskappen verhoogde de grondwaterstand in het dekzandgebied, waardoor in de lagere delen van het landschap rond Nieuw-Namen veen ging groeien. Na de Romeinse tijd veranderde het landschap rond de getuigenheuvel in een getijdengebied met slikken, schorren en geulen. 

Bezoek via: Kerkpad 2, 4568 AK Nieuw Namen, Nederland