Landbouw sinds negende eeuw
De oudste sporen van menselijke activiteiten in het Scheldegebied zijn te vinden op de dekzandrug Maldegem-Stekene, waar zich in de oude en middensteentijd jagers-verzamelaars-vissers ophielden. In de nieuwe steentijd begon de mens zich te vestigen op vaste plaatsen, vaak langs waterlopen en op hoger gelegen gronden, en namen ze grond in gebruik voor veeteelt en akkerbouw.
Vanaf de negende eeuw werden op de drogere zandruggen naast de rivieren akkers aangelegd, ‘kouters’ die volgens het drieslagstelsel bewerkt werden. De ‘meersen’, de nattere gronden dichter bij de rivier die in de winter overstroomden, werden meer gebruikt als hooiland.
Toen vanaf de elfde eeuw in Zeeland op grote schaal polders ingedijkt werden, ontstonden ook daar mogelijkheden voor akkerbouw. De woeste gronden op de dekzandrug Maldegem-Stekene werden vanaf de dertiende eeuw in opdracht van abdijen omgezet in akkers. Op de cuesta van Oedelem verrezen grote ontginningshoeves zoals de Drongengoedhoeve, de Papinglohoeve en de Burkelhoeve.
De Schelde zette slib af voor de bedijkte gronden, waardoor daar schorren en slikken ontstonden. Ze werden in gebruik genomen als hooiland. Natte gronden voor de dijken van Durme en Schelde werden vloeiweiden die periodiek onder water gezet werden. In het Waasland groeven boeren kalk- en leemhoudende grond op uit diepere lagen. De voedselrijke grond brachten ze naar het midden van hun akkers, waardoor de typisch bolle akkers ontstonden en de waterhuishouding verbeterde.
Heidevelden en bossen
Op de dekzandrug Maldegem-Stekene liggen de Lembeekse bossen, door grootgrondbezitters vanaf de achttiende eeuw omgewerkt tot homogene naaldbossen. Het hout werd gebruikt in de steenkoolmijnen. Vanaf het midden van de achttiende eeuw werd het Maldegemveld bebost. Honderd jaar later werd een groot deel van het beboste veld weer akkerland.
Ook op de woeste gronden van de Brabantse Wal werden bossen aangelegd. Ze leverden inkomsten uit houtkap op en hielpen verstuiving tegen te gaan. De Wouwsche Plantage kwam vanaf 1504 tot stand en is een van de oudste bossen van Nederland.
Turf- en zoutwinning
In de middeleeuwen werd in de lage delen van Zeeland het zoute veen onder de klei afgegraven voor turf- en zoutwinning (selnering of moernering). Het hollebollige landschap dat daarvan door slechte egalisatie en bodemdaling het gevolg was, vind je nog bij de Yerseke en Kapelse Moer en de Hengstdijkse Putting. Vlamingen wonnen in de middeleeuwen turf op de Brabantse Wal en in Vlaanderen zelf wonnen ze ook turf op grote schaal. Namen als turfbanken en Rode Moerpolder vlak bij Kieldrecht verwijzen daarnaar. Het Donkmeer dankt zijn ontstaan ook aan de vele turfputten uit de zeventiende en achttiende eeuw.
Steen- en pottenbakkers
De bodem leverde ook de grondstoffen voor ambacht en industrie. Langs de Schelde, de Rupel en de Durme werd klei gewonnen. Dat deden de Romeinen al, die in dit gebied gebakken dakpannen introduceerden. Daarna ontstond er een levendige pottenbakkers- en steenbakkersnijverheid. In Bergen op Zoom was er van in de Romeinse tijd acht eeuwen lang een bloeiende pottenbakkersnijverheid.
Vanaf de achttiende eeuw gedijde langs de Rupel tussen Hemiksem en Rumst de baksteenindustrie. De grondstof hiervoor was de zware Boomse klei die er aan de oppervlakte komt. In de twintigste eeuw ontwikkelden zich ook op de Brabantse Wal steenfabrieken. De hoger gelegen of open delen in het landschap waren geschikte locaties voor windmolens, en getijdenmolens gebruikten het water van de Schelde als energiebron. Die wind- en getijdenmolens maalden graan, verwerkten schors en persten lijnolie.
Kastelen, buitenplaatsen en landgoederen
Van ontginningshoeves tot zomerresidenties: grootgrondbezitters lieten hun sporen na in het gebied. Het kasteeldomein van Hingene gaat terug op een omwalde hoeve, die al in 1120 vermeld werd. Het kasteel van Marnix van Sint-Aldegonde en het kasteel van Laarne veranderden in adellijke zomerverblijven. Op Walcheren en Schouwen-Duiveland verrezen in opdracht van stedelijke patriciërs vanaf de zeventiende eeuw buitenplaatsen en in de negentiende eeuw lieten veelal Belgische grondbezitters landgoederen aanleggen op de Brabantse Wal, zoals de Wouwsche Plantage.
Ontdekken en beleven
In verschillende musea in Zeeland zijn presentaties te vinden over het plattelandsleven, zoals in Museumboerderij Goemanszorg in Dreischor. In het Provinciaal Streekcentrum de Huysmanhoeve in Eeklo ontdek je de geschiedenis van het Meetjesland. De Rupelstreek zit vol steenbakkerserfgoed. Er zijn verschillende musea over. Noeveren, met oude steenfabrieken en arbeidershuisjes, is een beschermd dorpsgezicht.
In Natuurhuis de Paardenstal kom je meer te weten over de natuur die ontstond na de kleiontginning. Een internationaal vermaarde collectie keramiek van de tegelfabriek Gilliot zit in het Gilliot & Roelants tegelmuseum in Hemiksem. Langs de vlasrootputten in Klein-Brabant liggen fietsroutes. De wijmenteelt en de mandenmakerij staan centraal in Streekmuseum de Zilverreiger in Weert.
Van de vele buitenplaatsen in Zeeland zijn er vooral in de Manteling van Walcheren en rond Schuddebeurs nog een paar overgebleven. Ook op de Brabantse Wal vind je nog landgoederen, waaronder Mattemburgh en Lievensberg. In Rupelmonde kun je een getijdenmolen bezoeken. In het hele gebied zijn er ook windmolens, waar je vaak streekproducten kunt kopen.