Ontstaan van het landschap
In de laatste ijstijd bestond het landschap uit een poolwoestijn met weinig vegetatie en hogere dekzandruggen. Na de ijstijd steeg de zeespiegel en verdronk een deel van het lager gelegen dekzandlandschap, wat Zeeland veranderde in een getijdengebied met aan de randen veengebieden. In Zeeuws-Vlaanderen bleven alleen de hooggelegen dekzandruggen uitsteken boven het veen. De beschermende kustbarrière werd in de late ijzertijd weer geleidelijk doorbroken, waardoor delen van het veenlandschap opnieuw door de zee beïnvloed raakten. In de dertiende eeuw vormde zich hier een getijdensysteem, dat Zeeuws-Vlaanderen eeuwenlang opdeelde in twee gebieden. Vanuit de grote getijdengeulen konden uiteindelijk kreken zich ver landinwaarts een weg banen door het venige gebied van de geosite, langs en soms dwars door de hoger gelegen denkzandruggen. Op de dekzandruggen concentreerde zich de middeleeuwse bewoning. Vanuit die dorpen werd uiteindelijk in de middeleeuwen het veen in het gebied van de geosite afgegraven en naar steden zoals Gent vervoerd via binnenlandse veenvaarten zoals de Zoute Vaart.