Poelgronden en kreekruggen
De kreken in dit gebied ontwaterden het veengebied waardoor het veen gedeeltelijk verging. Het veenoppervlak kwam daardoor lager te liggen en een dunne kleilaag werd bij hoogwater afgezet op het veen. Het veengebied veranderde in een schorrenlandschap door het gewicht van de klei op het veen. De stroming in de kreken van het schorrenlandschap was sterker dan erbuiten. In de fase van opslibbing werd daardoor buiten de geul alleen klei afgezet en raakten de geulen opgevuld met zand. In de loop der eeuwen klonken het veen en de klei buiten de kreken in, waardoor het landoppervlak daar daalde. In de zandige geulen was er minder daling. Daarom liggen de voormalige geulen hoger. Die hoger gelegen delen noemen we kreekruggen. Daarop liggen vaak de oudste wegen en bewoningskernen.